Bij de Friezen bestond het recht aanvankelijk alleen in mondelinge overlevering van vader op zoon. Omstreeks 800
werd door Karel de Grote het Friese recht voor het eerst vastgelegd in de Lex Frisionum.
In de eeuwen daarna werd nog meer op schrift gesteld, meest in het Fries. De Friezen waren sinds Karel de Grote onderdanen van het
Heilige Roomse Rijk, maar de keizer was ver weg en had weinig invloed. Zijn graven slaagden er niet in om Friesland te onderwerpen.
Daardoor waren de Friezen alleen in naam ondergeschikt aan de keizer, en regelden ze in de praktijk hun eigen bestuur en rechtspraak.
De tijd van de Friese Vrijheid zou duren tot 1498. Zowel bestuur als rechtspraak waren sterk gedecentraliseerd. De meeste macht lag
in de delen, de latere grietenijen, centrale instellingen kwamen nauwelijks tot ontwikkeling. De rechtspraak werd uitgeoefend door
een grietman, bijgestaan door enkele gekozen ingezetenen, de bijzitters, die dit ambt bij toerbeurt vervulden. Hoger beroep was mogelijk
op het gerecht dat werd gehouden op de landdagen van de districten (Oostergoo, Westergoo en Zevenwolden).
De Friese Vrijheid sneuvelde in de tweede helft van de 15e eeuw door een combinatie van interne partijstrijd en de opkomst van sterke
landsheerlijke staten. Intern waren er voortdurend vetes tussen de hoofdelingen (adellijke grootgrondbezitters). Deze vetes leidden
tot de strijd tussen Schieringers en Vetkopers. De Vetkopers leunden op hulp van de stad Groningen die werkte aan de opbouw van een
eigen stadstaat. De Schieringers vonden tenslotte steun bij Hertog Albrecht van Saksen. Albrecht wilde wel helpen maar hij had ook zijn
eigen agenda. Hij zocht een gebied voor zijn jongste zoon Hendrik. Albrecht kon met zijn leger de Vetkopers snel verslaan. Hij werd
nog in 1498 door de keizer benoemd als gubernator en potestaat over Friesland. Ondanks zijn ruime bevoegdheden slaagden hij en zijn
opvolgers er niet in hun gezag te vestigen. Een voortdurende oorlog met de stad Groningen en opstanden van de Friezen waren de voornaamste
oorzaken. In 1515 verkocht zijn zoon George zijn rechten op Friesland aan keizer Karel V.